En Martijn weet gewoon dat hij
gelijk
heeft, ook al zegt zijn moeder van niet.
Martijn mag met opa mee naar de
honingwinkel. Daar verkopen ze wel dui-
zend soorten. De winkel is van een meneer
in een witte jas. Eigenlijk een soort dokter.
"Ach meneer," zegt hij tegen opa,
"de
mensen geloven niet meer in honing. Ze
eten liever pillen van de apotheek."
Opa schudt zijn hoofd. "Er is niets
be-
ters dan honing," zegt hij. "Het is de natuur
zelf in een potje."
De meneer vindt dat ook.
In de winkel ruikt het heerlijk.
Overal
is honing. Zelfs de zon die binnen schijnt
lijkt van honing gemaakt.
Opa koopt een grote doos vol
honing-
potten van de meneer in de witte jas.
"Je moet altijd in het groot
inkopen,
dat is op den duur het voordeligst," legt hij
aan Martijn uit.
Opa weet alles van het leven.
Als ze terug zijn dragen ze samen
de
doos met honing naar de kelder. Daar staan
nog veel meer dozen. Met bonen en met
koffie en met suiker. Allemaal groot inge-
kocht natuurlijk.
Wanneer Martijn weer terug naar huis
gaat,
krijgt hij van oma een tas in zijn handen